Vuilboomluis

Aphis frangulae gossyppi (Kaltenbach, 1845)

Vuilboomluis

Kenmerken

Vrij kleine tot middelgrote soort (0,9-2,4 mm) die uit verschillende ondersoorten bestaat. De belangrijkste ondersoorten die algemeen op gewassen voorkomen, zijn de vuilboomluis (Aphis f. frangulae en de katoenluis (A. f. gossypii). Deze ondersoorten kunnen alleen met behulp van een biologische test worden geïdentificeerd, omdat er geen morfologische kenmerken zijn gevonden, waarin ze van elkaar verschillen. De soort komt praktisch overal ter wereld voor.

Het voorhoofd is w-vormig. De ovale ongevleugelde levendbarende vrouwtjes hebben antennen die uit vijf of zes leden bestaan en korter zijn (0,5-0,8 maal) dan het lichaam. Het laatste antennelid is iets langer dan de sifonen. De sifonen zijn overlappend en wigvormig, korter dan 1/5 maal de lichaamslengte en 0,9-2,5 maal zo lang als de cauda. De cauda is tongvormig, gewoonlijk niet ingesnoerd en bezet met vier tot elf haartjes. De kleur is zeer variabel (geelachtig groen, blauwachtig groen, groenachtig zwart of bruinachtig, soms met groene stippen). Incidenteel hebben bladluizen witte wasstrepen op de rug. De kop, de distale delen van de antenneleden en de poten zijn donker. De sifonen zijn bruin of zwart, in zeldzame gevallen bleek aan de basis, terwijl de cauda bleker is dan de sifonen. Bleke individuen zijn vaak kleiner en hebben minder antenneleden dan donkere individuen. Ongevleugelde vrouwtjes zijn meestal niet gepigmenteerd op de rug van het achterlijf, terwijl gevleugelde vrouwtjes dwarsbalken bezitten.

Levenscyclus

De vuilboomluis (Aphis f. frangulae) overwintert als eitje op de vuilboom (Frangula alnus), terwijl de katoenluis (A. f. gossypii) zich ongeslachtelijk voortplant. De laatste jaren worden er in Europa ook eitjes van deze ondersoort gevonden op de trompetboom (Catalpa) en op hibiscus (zoals gemeld uit Noord-Amerika), terwijl deze af en toe wordt waargenomen op komkommer en chrysant. Vanaf mei worden de waardplanten door grote aantallen gevleugelde vrouwtjes gekoloniseerd. Tot half juni nemen de bladluiskolonies snel in omvang toe, waarna zij onder invloed van oplopende temperaturen, een afnemende kwaliteit van waardplanten en het optreden van natuurlijke vijanden steeds meer afnemen. Onder gunstige omstandigheden kan de reproductie de gehele winter doorgaan zodat er per jaar wel 57 generaties worden voortgebracht. In de herfst worden er twee typen migranten, gevleugelde mannetjes en gynopare individuen voortgebracht. Uit deze laatste komen, na terugkeer op de primaire waardplant, de geslachtelijk voortplantende ovipare vrouwtjes voort. Zoals hiervoor al aangegeven, komt bij zachte weersomstandigheden of in huizen en onder glas overwintering als levendbarende vorm algemeen voor.

Schade

De zuigactiviteit van deze bladluis veroorzaakt krulling van het blad van de primaire waardplant. Op de secundaire waardplanten worden voornamelijk de bladeren en bloesem gekoloniseerd. De bladluis kan zeer schadelijk zijn doordat ze het blad in ontwikkeling doet zwellen en oprollen, de groei belemmert en de bloemen door het toxische speeksel doet afvallen, wat de zaadproductie belemmert. Bovendien kunnen er zich roetdauwschimmels ontwikkelen op de afgescheiden honingdauw. Wanneer de honingdauw van bladluisaantastingen laat in het seizoen terechtkomt op open katoen, heeft de kwaliteit van de katoen te lijden onder de ontwikkelende roetdauwschimmel. Deze soort is één van de belangrijkste overbrengers van zowel persistente als een aantal non-persistente virussen.