Zwarte wikkeluis
Zwarte wikkeluis
Kenmerken
Algemeen voorkomende en wijdverspreide kleine soort (1,2-2,3 mm) die waarschijnlijk van palaearctische oorsprong is.
Het voorhoofd wordt gekenmerkt door een bolle of bijna rechte vorm. De eivormige ongevleugelde levendbarende vrouwtjes hebben antennen die uit zes leden bestaan en 0,5-0,8 maal de lichaamslengte hebben. Het laatste antennelid is iets korter dan de sifonen. De sifonen zijn overlappend en wigvormig, circa 1/10 tot 1/5 maal de lichaamslengte en meestal 1,5 maal zo lang als de cauda. De cauda is tongvormig en bezet met vier tot negen haartjes. Anders dan bij de larve is het lichaam van het volwassen vrouwtje glanzend zwart of donkerbruin en is het niet bedekt met een laagje wasachtig poeder. De distale delen van de poten alsmede kop, sifonen en cauda zijn zwart. De rug van het achterlijf van ongevleugelde vrouwtjes is gewoonlijk volledig gepigmenteerd, soms met brede dwarsbalken. Gevleugelde vrouwtjes hebben dwarsbalken op de rug, terwijl de harde platen aan de achterkant van de sifonen zitten.
Levenscyclus
Deze soort overwintert op vlinderbloemigen. De overwinterde eitjes komen uit in het voorjaar en ontwikkelen zich tot ongevleugelde vormen (stammoeders). Gevleugelde vrouwtjes die in voorjaar/zomer zijn voortgebracht, vliegen over naar andere waardplanten, met name vanuit overbevolkte kolonies. Hoewel de soort niet van waardplant wisselt, worden er wel gevleugelde mannetjes voortgebracht. Bij warme weersomstandigheden komt overwintering als levenbarende algemeen voor. Waardplant (winter en zomer) Veel vlinderbloemigen (Leguminosae), waaronder ook veel economisch belangrijke gewassen, en planten van sommige andere families. Levenscyclus Holocyclisch (soms ook anholocyclisch, in de tropen alleen anholocyclisch)
Schade
De groeipunten, bladeren, bloemen en vruchten van planten worden aangetast. De zuigactiviteit veroorzaakt een krulling van de apicale bladeren en kan de normale groei en bloei van de waardplant belemmeren. De zuigactiviteit van deze bladluis kan zeer schadelijke rechtstreekse gevolgen hebben. Bovendien is het een belangrijke overbrenger van zowel persistente als non-persistente virussen van boon, erwt, biet en komkommerachtigen.